Tentoonstellingen met de werkstukken van Jacques Nijman

De eerste gegevens over een expositie waar werk van Jacques Nijman te zien is, stammen uit 1975:

Foto op de voorzijde van de kaart “De Fluitspeler” door Jacques Nijman. Foto van Jan Veldhoven

OPENINGSTOESPRAAK TENTOONSTELLING JACQUES NIJMAN, 22 JUNI 1975

 

Er waren eens twee lepels. Die werden gebruikt door twee kinderen, dag in dag uit. Soms aten ze met lange tanden, soms met een gezonde eetlust. Een enkele keer keken de kinderen in het glimmende oppervlak en spiegelden hun gezicht en dan werden de lepels plotseling heel mooi, of ook koddig, in ieder geval iets anders dan zij waren. En wanneer ze dan ’s nachts in de keukenla lagen, of misschien wel in een met fluweel gevoerde doos, dan dachten ze met verbazing terug aan het moment waarop ze zo mooi geweest waren. Maar zo’n moment gaat voorbij en kan niet bewaard blijven.

Tenzij zo’n lepel via via in de handen van een kunstenaar komt. Dan kan hij iets anders blijven. Een vluchtig moment kan vastgelegd worden.

Dat gebeurt inderdaad met de vele stukken bestek in alpaca, zilver, gero-zilver, etc. die langs raadselachtige wegen, soms met onbekende geschiedenis beladen, onder de ogen en in de handen van Jac. Nijman komen. Dat gebeurde ook met de klompen, met de koperen buizen, trapogen, hoefnagels die zijn werkplaats bereikten. Zij werden vaak muziek, leven, een knipoog, een vleug ontroering in zijn handen.

Het zijn trefzekere handen die van Jac. Nijman, zij hebben bijvoorbeeld ooit een cursus gegeven aan jonge chirurgen om hen het vaste snelle gebaar te laten maken. zij hebben ook leraren handenarbeid en “kopse hovelingen” onderwezen. Maar het meest hebben ze onderricht gegeven direct aan de opgroeiende jeugd, die bezig was met een vakopleiding, of die één dag uit de fabrieksarbeid kwam om in een levensschool te leren in hun eigen tijd ook inventief met het veelsoortige materiaal om te gaan. Zijn eigen opleidingsbasis is daarbij een niet minder dan 7 jaar durende opleiding handenarbeid “Middeloo”, gelijkgesteld aan M.O.

Deze werkkring geeft iets aparts aan de benadering. Nijman drukt dat zelf uit door te zeggen: de mensen weten niet wat voor mogelijkheden ze in zich hebben. Het is dus precies het tegenovergestelde van een sfeer waarin een kunstenaar zich hult om een onoverbrugbare kloof tussen zijn kunnen en dat van de anderen te scheppen.

Toch is daar natuurlijk ook het unieke, het eigene van het werk van Jacques. Want behalve dat wat hij aan anderen leerde, was daar steeds het eigen bezig zijn in de vrije tijd.

Hij beschreef mij eens hoe zoiets begint: een jongen heeft een asbakje weggegooid dat niet gelukt is: verfrommeld koper. Na de les pakt hij, de leraar, het op en denkt: als ik nu ga kloppen, dan ben ik verloren. En hij gaat kloppen, en hij is verloren: al zijn vrije tijd is hij kwijt. Maar zo ontstond de bewonderenswaardige serie uit koperen buizen geklopte figuurtjes, die u hier ziet. Ik ben blij dat er van dat werk enkele sterk vergrote foto’s zijn opgehangen. In hun kleinheid zou het tussen het andere materiaal wegvallen en niet de indruk maken die het na aandachtige beschouwing bij je thuis zou hebben. Allerkoddigst en in volmaakt evenwicht. Zo’n meisje dat loopt over een richel. Het balanceren is perfect. Als je zoiets ziet, ben je geneigd te vragen: Jacques, zou je er nog zo een kunnen maken? Maar dan zegt hij. Dat gaat toch niet. Dat is toch niet na te doen, dat moment dat zo’n beeldje lukt.

Inderdaad als iets mij treft, is het dat het vluchtige ogenblik zo sterk blijft hangen in het werk van Jacques. Daarbij is dat moment allereerst een ontmoeting met materiaal. Hij is er gek op om een voorwerp grotendeels intact te laten, herkenbaar te laten: een klomp, een vork, etc. en het tegelijk volkomen van betekenis te laten veranderen. De kunst van het aangetroffen voorwerp, het “object trouvé”, zoals de Fransen zeggen. En dat gebeurt telkens op een nieuwe manier. Hij werkt als in een roes, en ieder nieuw moment blijft op een andere manier hangen. De toch vrij op elkaar lijkende vormen van lepels en vorken wekken een eindeloze rijkdom aan variaties, als een fontein. Hij houdt op en gaat naar een volgende over als het gezegd is. (Net als Rembrandt dat over zijn etsen zei: als het gezegd is, schei ik uit.)

Daardoor zijn de voorwerpen niet alleen unica omdat hij nu een variatietje zus aanbrengt, nu weer zo. Nee, het gaat verder: de beleving, de ontmoeting en emotie is telkens anders. Daarom hebben ze ook leuke namen. Op die manier is in zijn kelder een wonder springlevend volkje ontstaan, dat hier nu de expositieruimte bevolkt.

Ga en kijk of er een moment van ontroering vastgehouden is dat klikt met een moment van ontroering van U. en bedenk dan wat de dichter zegt: een ding van schoonheid is een vreugde voor altijd.

 

GUUS VAN HEMERT

Spreker: Guus van Hemert